Hypothetische planeten
Allereerst iets over hun al zichtbare koppelgenoten, Venus en Mercurius. Deze twee staan, in tegenstelling tot de reeds genoemde, dichter bij de zon dan de aarde; men noemt ze daarom binnenplaneten. In de astrologie staan zij traditioneel voor twee innerlijke functies: denken (Mercurius) en voelen (Venus), dimensies van de mens die van buitenaf niet zo direct waarneembaar zijn als die hij onderneemt (Mars). In verhouding tot de buitenplaneten zijn beide dus meer subjectief van aard; gelukkig maar dat zij de dierenriem veel sneller doorlopen, d.w.z. normaal gesproken sneller tot zelfcorrectie kunnen komen. Toch mogen zij niet over één kam worden geschoren. Venus staat dichter bij de aarde, vandaar dat voelen doorgaans voorafgaat aan denken: ik vertrouw iets niet en ga er daarna over nadenken. Mercurius daarentegen staat dichter bij de zon, hij is de eerste planeet van ons stelsel, een aparte status, vandaar dat hij in de mythologie ook wel als de 'boodschapper van de goden' wordt aangeduid en toegang had tot de drie werelden - die van de goden, die van de mensen en de onderwereld.
Zijn koppelgenoot is dan logischerwijs Vulcanus, de laatste planeet, degene die het verst van de zon staat. Binnen die context kan men stellen dat waar Mercurius het grootste overzicht heeft over de veelheid, hij met zijn rug naar de zon, Vulcanus het grootste inzicht heeft in de eenheid (van het zonnestelsel), zijn blik is gericht op de zon, dus juist op het centrum. Mercurius ziet overal samenhangen tussen losse onderdelen en moet splitsen en indelen om deze veelheid tenminste enigzins te klasseren, Vulcanus kan het geheel ordenen in op structuur gebaseerde groepen en daardoor de werkelijke interactie, i.e. de kruisbestuiving, tussen die groepen waarnemen. Vulcanus is interdisciplinair, Mercurius kan de verschillende disciplines slechts in opeenvolging aftasten. Zij staan tegenover elkaar als de ambachtsman en theoreticus. Wat vanuit Vulcanus gezien evident is, moet vanuit Mercurius gezien vooralsnog worden getest en bewezen. In verhouding tot elkaar staat Mercurius voor de correlatie, Vulcanus voor de coördinatie.
Persephone bevindt zich tussen Vulcanus en de al zichtbare Pluto en vormt een koppel met Venus. Zij is een extraverte Venus, zoals Pluto een introverte Mars is. Wat Pluto kapitaliseert en opbergt in een kluis, brengt zij opnieuw in roulatie. Fraai geillustreerd in de mythologie door het gegeven dat zij zes maanden per jaar op aarde leeft bij haar moeder, Demeter, en zes maanden naast Pluto in de onderwereld. Bovendien maakt dit ritme haar tot symbool van de onafhankelijke vrouw: zij hangt noch aan haar moeder noch aan haar echtgenoot; dit ritmische ligt trouwens al besloten in haar Griekse naam: Proserpine betekens letterlijk: 'zij die zich golvend voortbeweegt'. Accentueert Pluto vooral het efficiënt produceren, bij Persephone gaat het om efficiënt distribueren: er bijvoorbeeld voor zorgen dat een vrachtauto zo min mogelijk leeg hoeft terug te rijden. Daarom is het absolute sleutelwoord van Persephone 'circulatie', in de breedste betekenis ervan. Dus niet alleen in concrete zin, zoals in het logistieke voorbeeld hierboven, maar onder meer ook in de vorm van snelle en effectieve communicatie.
Bij de hypothetische planeten schuilt er echter een adder onder het gras. Voor hun ontdekking leven hun principes weliswaar in het individu, en dit al sinds altijd, maar de maatschappij heeft ze nog niet geïntergreerd, wat uitmondt in een zekere onbeheersbaarheid ervan. Men kan de uitwerking van deze principes op collectief niveau daarom vaak laten voorafgaan door het toevoegsel 'over'. Dus bij Persephone is er het gevaar van overcirculatie, o.a. files en fysieke circulatiestoornissen; van overcommunicatie, vanuit het oogpunt 'alles is nieuws' o.a. inhoudsloze praatprogramma's op TV en roddelbladen; en van overdistributie, i.e. snelle distributie voorrang verlenen op degelijke controle van de productie, leidend tot onder meer het moeten terugroepen van auto's naar de fabriek, om nog maar te zwijgen over de financiële producten. Daarbij is momenteel al het stadium bereikt van bewust de kwaliteit verlagen om de vervangingssnelheid te verhogen, wat tot intensiever distribueren leidt.
Bij Vulcanus is dit probleem nog veel groter: wil hij op collectief niveau positief uitwerken, dan is er naast zijn vereiste ontdekking ook nog de voorwaarde dat de werking van het Persephoneprincipe al grotendeels wordt beheersd. Als we dan voor Vulcanus het begrip 'overcoördinatie' invoeren, dan betreft het niet alleen het teveel op zich maar tevens dat gemeend wordt zaken te kunnen coördineren die daar beslist (nog) niet voor in aanmerking komen. De euro is hiervan een tekenend voorbeeld, de talloze idiote Brusselse regels zoals die voor frituurvet vormen er de franje van. In de communicatie valt het overmatig gebruiken van oneliners ("yes, we can") op, soms leuk en niet per se inhoudsloos maar altijd slachtoffer van de kaasschaaf. En in de politiek profileert dit verschijnsel zich in de zg. one-issuepartijen. Dat het probleem bij Vulcanus inderdaad veel groter is, wordt geïllustreerd door het tegelijkertijd optreden van het tegenovergestelde. Zaken die juist van nature aan elkaar gewijd zijn, dat is de letterlijke betekenis van coördineren, worden ontkoppeld (spoorwegen), of door privatisering uit elkaar gehaald (reizigersvervoer) waardoor voorheen perfecte aansluitingen verdwijnen. Ook de financiële producten duiken in dit opzicht op: de rommelhypotheek is het prototype van foutieve coördinatie. En dan is er natuurlijk nog de wetenschap. Miljarden spenderend, die aan betere doelen zouden kunnen worden besteed, zoekt zij vruchteloos naar die ene theorie die alles overkoepelt en waarvan Vulcanus als enige weet dat hij niet kan bestaan. Absolute coördinatie is in tegenspraak met de afwezigheid van gesloten systemen en zou bovendien de vruchtbaarheid van de chaos aantasten.
Lees verder bij 'Witte en Zwarte Lichten'.